degoudvisophetdak

Een paar gedachtes. Naar eigen goeddunken.

Month: October, 2012

Oostende als melancholieke Lolita

23102012071

23102012068

‘December in duizend kleuren grijs’. Spinvis zingt het zo goed en graag. Dinsdag werd het voor de gelegenheid oktober. Het grijs bleef, maar kreeg gezelschap van vaag zanderig oker, bekoorlijk vuilwit en lichtrood. In Gent reed de trein door en wij bleven zitten. Door het raam wuifden we de routine even gedag. Weiden, struiken en wegen trokken in strepen aan ons voorbij. Een aangename waas door een scherm van doorzichtige vingertoppen.

‘De poëzie van de melancholie, ik heb daar aanleg voor’, klonk het laatst nog in ‘Een Lolita’. ‘Altijd al gehad’. De zelfbewuste en wulpse dertienjarige in Els Dottermans is vast niet de enige. De kust, de zee, de einder. Ze vormen zo’n donkerder deel waar een aantrekkelijke verrukking van uitgaat. De weemoed van de golvende horizon: het is een gedoodverfd cliché. En toch. Spilliaerts doeken blijven verleiden.

Er zijn schoenafdrukken als vissen. Met z’n vieren zingen we Jo Valley. ‘Waar het lied der branding ruist bij dag en nacht, waar de meeuwen schreeuwen, boven ‘t golfgegeruis’. T. zwaait met z’n armen in de lucht. Hij is de vlees geworden versie van Fabres dirigent op het dak van het Casino. De orkestleider van eb en vloed, van ons samenzijn. Zijn petje tekent zich als een baken van herkenning af in het tegenlicht. De lijnen in het zand in de verte nodigen ons uit. In wisselende constellaties gaan we op die vraag in.

Telkens weer raap ik enkele schelpen. Ik heb dozen vol. Ze staan op vergeten plekken in kasten en in dozen op zolder. Toch kan ik ze niet laten liggen. Het kleine kind in mij gaat spontaan aan het schattenjagen. Ook S. is verknocht aan de kleinnoden. ‘Al mijn spreekbeurten gingen over schelpen’, lacht ze. De aangespoelde vondsten zijn deel van de vergane glorie, van de tristesse en de betovering. We waaien uit en kijken uit naar de winterdagen. Wanneer onze wangen aan het tintelen gaan en de koude aangenaam in onze neus zal bijten.

In de art deco van Hôtel du Parc verpozen we. We doen we ons tegoed aan klassiekers. Een dame blanche, profiterolekes en een croque madame. (Femenistisch tegengewicht voor de monsieur.) Er stappen twee oudere dames binnen. Ze kijken even goed rond en kiezen dan toch voor wat vast hun vaste stek is. We zien een mantel in donker wijnrood, een zonnebril met grote ronde glazen. Als een godin uit de jaren zestig. Haar vriendin draagt met trots haar grijze gecoiffeerde krullen. Stilzwijgend zitten ze naast elkaar op de bank. Met een glas bier, een drankkeuze in strijd met hun uiterlijk, staren ze voor zich uit. Met gedachten die golven over vroeger. En dan klinkt de stem van Pat Donnez als in voice-over. ‘Over wat het is en had kunnen zijn’.

We staan op de dijk. De wind omhelst ons en de zon zinkt verder weg. ‘Alleen dit licht, dit licht is echt’.

23102012065 

Almost Cinema

ZEEP

Wie de felrood oplichtende letters van Vooruit enkel beschouwt als een handig afspreekpunt heeft ongelijk. Maar wie er de voorbije tien dagen nietsvermoedend de rode stickers op de grond volgde, kwam voor fijne verrassingen te staan. Een stippellijn van plakband leidde naar kamers en kunst. Ik voelde een heel landschap onder mijn rug voorbijtrekken en waande me in een wereld apart, opgetrokken uit glanzende zeepbel.

DANCE

Tweeënzeventig is ze, al ziet ze er maar zestig uit. Ze draagt rode laarzen, een subtiel glanzende groene broek, een zwarte blazer en een enkele zilveren armband. Ze straalt. Lucinda Childs stond vorige week op het podium van het Gentse Kunstencentrum Vooruit. Haar gezelschap bracht ‘DANCE’, een stuk uit 1979, en zij groette het publiek. Nog steeds wordt er verder gedanst in mijn hoofd.

Drie delen, drie maal twintig minuten. Een uur lang klinkt de repetitieve, minimalistische soundtrack van Philip Glass. Mannen en vrouwen, strak in het pak, draaien en wiegen de coulissen in en uit. Ze baden in blauw en rood licht. Het tweede deel is een rustpunt, een solo. Een dame danst naar ons toe, maar ook van ons weg. Als de aanrollende golven en het eb van de zee. Daarna neemt de groep terug het podium over. Deze keer zijn er diagonale lijnen en cirkels. De dansers vinden elkaar en kruisen elkaar op een neuslengte na. Hun benen zwaaien zwierig.

En er is meer. De hele tijd vermengen de lichamen op scène zich met dansende figuren in zwart-wit van dertig jaar geleden. Op het doek dat voor de scène hangt, wordt de filmversie van de choreografie geprojecteerd. Meer dan dertig jaar geleden legde beeldend kunstenaar Sol LeWitt ‘DANCE’ vast. Hij geeft zijn kijk en interpretatie. Het publiek ziet zo hoe regelmaat wordt doorbroken met kleine ongelijkheden, met minimale verschillen. Het unieke van de herhaling.

Nu en vroeger, heden en verleden komen samen. Maar het is meer dan een dialoog. Al is Childs’ dans erg strikt en mathematisch, toch lijken de wiskunderegels even niet te kloppen. Het geheel is meer dan de som. Zo vreugdevol en energiek. Het is fijn vertoeven in die wereld.

Hier ben je er even deel van: http://www.youtube.com/watch?v=CByoefokGrA.

Calathea

De voorbije zondagen waren kadokes. De zon kierde eerst aarzelend tussen de wolken door om zich nadien geheel te laten gelden. Op het parket en de houten kasten tekenden zich schaduwen af die omhuld werden door het mooiste namiddaglicht. Met de tonen van Beach House in gedachten trok ik de deur van het appartement achter me dicht. Terwijl de liftknop oplichtte en ik wachtte op zijn komst, wond ik een sjaal rond mijn nek. ‘You go for a walk in the park, because you don’t need anything’.

Drie weken geleden begon de herfst aan zijn opmars. Ik was in Berlijn met H. Een laatste week weg voor de start van wat mijn laatste academiejaar wordt. We logeerden bij een kunstenares die hield van witte stoffen en zilveren pailletten. Ze had een schreeuwerig kind van drie dat zich in de badkamer psychotisch uitleefde met plakband vol groene en rode kersjes. Nooit zullen we de naam van dat dochtertje kennen. Onze gastvrouw zweerde bij vage omschrijvingen, bij voorkeur ‘my child’ en ‘the kid’.

Vandaag ben ik noch in de Duiste hoofdstad, noch in Gent waar ik woon, noch in Brussel waar ik studeer. Nee, vandaag vertoef ik in de heimat. Ik bewandel mijn geboortegrond, die zich in een oksel van de meanderende Dender heeft genesteld. Vooralsnog werd mijn stuk thuis gevrijwaard van overstromingen. Met onzichtbare handen stuwt de wind me voort wanneer ik naar het stembureau stap.

Terwijl de ouders uithuizig zijn, zet ik thee met de laatste verse munt. Ik speel Braziliaanse muziek uit de jaren vijftig af. O. raadde me onlangs een zuiderse compilatie aan. Verblijdende muziek moet ook kunnen. Ondertussen pleit de Brusselse boekhandel Passa Porta online voor enkele uren rust. Graag. In die vijf uur dat we collectief naar de stembus trekken, moet er vooral gewacht worden op het verdict. Het moment om een boek open te slaan.

Ik lees, ik schrijf, ik nip van mijn kop. De plant die ik al een tijdje wou, houdt me gezelschap. Gisteren stond ze me als een verrassing op te wachten. Net als het Berlijnse kind was ze lange tijd naamloos. Maar nu is daar verandering in gekomen. Calathea heet ze. Ik had haar ooit gespot in een anoniem raamkozijn. (Ja, ik werp al eens een indiscrete glimp naar binnen in het voorbijgaan.) Gewapend met mijn vage beschrijving trok in naar enkele bloemisten, zonder succes. Maar ouders weten er raad mee.

Terwijl balkjes in verscheidene groottes en tinten straks het scherm veroveren, bekent de calathea vandaag en de komende dagen moeiteloos kleur. Zij viert groen en rood.