De verzamelaars

by mwvvn

We sleten een patroon uit in de stad, terwijl de nacht onze dag werd. Tien keer op rij maakten we de cirkel rond, met de zonsondergang als ochtendgloren. Telkens weer stapten we over quasi dezelfde kasseien, hielden we halt op dezelfde plavuizen van bevriende huizen.

Van dat ene plein, ingelegd met vergulde bladeren, ging het naar de bomen van het park. Altijd weer naar die hemel van elektrische lampionnen en verwaaide vlaggen, slechts heel af en toe een koepel van zacht tintelende regendruppels. Heupgewieg was er in de schaduw van kerken en kathedralen, tussen de herinneringen aan tulpen, rozen en ranonkels gekocht op de bloemenmarkt. Weerziens en omhelzingen waren er op vele straathoeken, gelach overal. Van de Willem de Beersteeg tot de beter verborgen Paradijszak.

Zoeter nog dan de muntthee op dat ene zeldzame moment dat het bier niet vloeide, was het lot. Want pas wanneer de muziek in de stad doofde en de overgebleven troepen na meer dan tweehonderd uur bedankt werden voor de laatste dans, braken de sluizen echt open. Een collectieve regendouche, een eerste roep van de realiteit. Een waterstroom die de weg leidde naar zacht beddengoed van katoensatijn en een uitgesponnen zomerslaap.

En dan die ene ochtend. In een tuin die noch van jou was, noch van mij. Waarbij we de buren wekten met ons gepraat en jij de ene na de andere sigaret door je vingers liet glijden. Waarna ik dromend dacht dat ik vaasjes vullen moest met afwezige bloemen, om die daarna te slijten aan de voorbijrazende auto’s, luid maar onzichtbaar in het donker. In een straat voor één nacht de onze. In een vreemd bed, noch van jou, noch van mij.

Nu de stilte terug aan het woord is, op het ronken van de ijskast na, is er die wazige ondertoon. Als na een zomerkamp, toen we veertien waren en kanoden onder aquaducten van weleer. Moeilijk is het ontwaken uit een roes van warmte, nu het gepieker maar al te gretig opnieuw z’n motor laat aanslaan.

Kuddedieren zijn we niet. Noch jij, noch ik. En toch. Even wilden we alles. Alles ervaren, alles verzamelen, alles bezitten, wars van de illusie. Bestelde ik daarom laatst meer dan tien kilo aan boeken? Eén daarvan past in geen enkele kast, maar biedt de belofte alle mogelijke palmen in zich te dragen. En die is altijd zo verleidelijk, zo sussend. Ook al zijn die wuivende jongens me vreemd, op dat ene schamele exemplaar na. Daar op de platenkast, gehuld in koper.

Ja, daar was het ons om te doen: om het vieren van de mogelijkheden, om het ontkennen van de onmogelijkheden. Om het niet willen kennen, om het denkbeeldig schrappen ervan uit alle woordenboeken. Liever nog uit alle tastbare exemplaren ter wereld. Maar dan wordt het schrappen een compulsief verzamelen van het niets, een verzamelen van de vergetelheid dat alle tijd opslorpt.

Daarom is het beter te schrijven en de zinnen aaneen te rijgen. Ook na lange stiltes. Al was het enkel en alleen om net dat te verzamelen wat niet vergeten mag worden. In de stille hoop dat dat begerenswaardig veel mag zijn.