degoudvisophetdak

Een paar gedachtes. Naar eigen goeddunken.

Month: November, 2012

Verlicht

Er is die ene bijzondere straatlantaarn. Of dat de juiste benaming is, daar valt over te discussiëren. Het is steeds zoeken naar de gepaste term, de adequate bewoording. Het is meer een gevellantaarn, maar van het functionele, niet-decoratieve type. ’s Nachts waakt hij in de Gentse Laurent Delvauxstraat. Wanneer ik in de buurt ben en hem op mijn tweewieler nader, straalt hij keurig in het gelid. Maar eens mijn wielen en pedalen draaiend voorbijdraven, staakt hij zijn sein. Met een plotse knip wordt het donker. De eerste keer moest het toeval wezen, de tweede maal een speling van het lot. Intussen is het een vaste traditie. Keer na keer bevestigt hij plichtbewust de geschapen verwachting. Als een groet. Hé daar, dag daar.

Hangend of staand, strak modern of kitscherig barok, veelkleurig aaneengeregen in slingervorm of als eenzaam peertje: ik heb een zwak voor lampen. De woonkamer alleen telt elf lichtbronnen. Bij gebrek aan het benodigde aantal stopcontacten juich ik stilletjes maar overtuigd enthousiast voor het bestaan van verlengkabels, ruim vertegenwoordigd bij ondergetekende. Volgens een bevriende jongedame moet ik dringend een cursus ‘creatief met licht’ volgen. Ooit wil ik mijn handige zelf ook ontdekken als houtbewerker. Hiervoor werd alvast gezelschap gevonden. (Ooit, H.)

Maar voorlopig, voor nu, blijft het bij schrijven op een Deense tafel uit warmkleurig hout, omringd door een lichtgevend konijn en een gouden uil. Dank aan die ene anonieme oma die zorgde voor het lichtpatroon dat zich op mijn muur ontspint. Weet dat de lampenkap wordt gekoesterd.

‘Fine for now’. Net zoals Grizzly Bear het zingt.

Image

Nog even over Allerheiligen, even na Wapenstilstand

Sneu

Een asfaltwegje, nauwelijks breed genoeg voor een wagen, meandert tussen grazende koeien en verwaarloosd kinderspeelgoed door. Op doordeweekse dagen voert het een verdwaalde enkeling naar het kerkhof van Moerbeke, een dorp met drieduizend inwoners. Maar één keer per jaar verwordt het pad tot een levendig lint. Er klinkt gedempt gemompel en geschuifel, terwijl bloemen langzaam de graven kleuren. Het is een hoogdag, het is Allerheiligen.

Op enkele meters van de ingang staat een treurwilg met een gespleten bast, als een geknakte poortwachter. Zelfs de sterksten moeten het uiteindelijk ontgelden. Verscholen tussen de plooien van de Vlaamse Ardennen, worden de zerken omringd door weilanden en stilte. Pas sinds enkele jaren vinden ook gecremeerde zielen hier rust. In de uithoeken van de provincie is het altijd even langer wachten.

Om negen uur ’s ochtends is het een druk komen en gaan. Met zachte, maar dwingende hand duwt de wind de bezoekers vooruit. Het is druilerig en grijs. ‘Echt kerkhofweer’, verzucht een oudere dame. Ze duikt weg in de kraag van haar jas. In de ene hand draagt ze een emmer, in de andere een bus bleekwater. Het gezicht van haar echtgenoot gaat schuil achter drie chrysanten. Het grint knispert en knettert zachtjes onder hun voetstappen, als het geluid van een kil haardvuur. Even later houden ze halt bij het graf van hun zoon.

Ondertussen blijven de bladeren vallen. Ze scharen zich bij zompige, geelbruine lotgenoten die hun levenslust al eerder verloren. Toch kiert er tussen de treurigheid en de herfstmelancholie ook een bijzondere energie. Het mos wordt verwijderd, de strepen die de regen door het stof trok weggepoetst. Het marmer wordt opgeblonken, de bloemen keurig geschikt. Spreuken van lieve woorden op opengeslagen stenen boeken worden hardop voorgelezen. Vergeten zijn ze niet, de dierbaren van weleer. Hun graven worden omkranst met rood, purper, geel en wit. Aan het einde van de dag golft een bloemenzee van kleur hoopvol door het landschap.

Alleen in de uithoeken van het kerkhof blijft het grijs. Aan de ene rand tekenen zich de omtrekken van scheefgetrokken zerken af. Vanop foto’s in zwart-wit staren onbestemde gezichten uit het begin van de vorige eeuw. Het plastieken kaarslampje doofde hier al jaren geleden. Aan de andere kant liggen er ruwe betonnen dekstenen. Het zijn voorzienig gegraven putten die leeg wachten op een naam. Zij herinneren aan een onontkoombaar lot. ‘Wat wordt die vrije ruimte toch snel gevuld. En het kerkhof werd nog maar net uitgebreid’, merkt een veertiger stilletjes op.

Toch klinkt er aan de uitgang al eens gesmoord gelach. Familieleden, vrienden en kennissen ontmoeten elkaar en vragen elkaar hoe het gaat. In café Den Ezel en in ’t Witte Paard praten ze na. Herinneringen worden opgehaald, toekomstplannen besproken. Met bier en koffie wordt er getoost op het leven.