Nog even over Allerheiligen, even na Wapenstilstand

by mwvvn

Sneu

Een asfaltwegje, nauwelijks breed genoeg voor een wagen, meandert tussen grazende koeien en verwaarloosd kinderspeelgoed door. Op doordeweekse dagen voert het een verdwaalde enkeling naar het kerkhof van Moerbeke, een dorp met drieduizend inwoners. Maar één keer per jaar verwordt het pad tot een levendig lint. Er klinkt gedempt gemompel en geschuifel, terwijl bloemen langzaam de graven kleuren. Het is een hoogdag, het is Allerheiligen.

Op enkele meters van de ingang staat een treurwilg met een gespleten bast, als een geknakte poortwachter. Zelfs de sterksten moeten het uiteindelijk ontgelden. Verscholen tussen de plooien van de Vlaamse Ardennen, worden de zerken omringd door weilanden en stilte. Pas sinds enkele jaren vinden ook gecremeerde zielen hier rust. In de uithoeken van de provincie is het altijd even langer wachten.

Om negen uur ’s ochtends is het een druk komen en gaan. Met zachte, maar dwingende hand duwt de wind de bezoekers vooruit. Het is druilerig en grijs. ‘Echt kerkhofweer’, verzucht een oudere dame. Ze duikt weg in de kraag van haar jas. In de ene hand draagt ze een emmer, in de andere een bus bleekwater. Het gezicht van haar echtgenoot gaat schuil achter drie chrysanten. Het grint knispert en knettert zachtjes onder hun voetstappen, als het geluid van een kil haardvuur. Even later houden ze halt bij het graf van hun zoon.

Ondertussen blijven de bladeren vallen. Ze scharen zich bij zompige, geelbruine lotgenoten die hun levenslust al eerder verloren. Toch kiert er tussen de treurigheid en de herfstmelancholie ook een bijzondere energie. Het mos wordt verwijderd, de strepen die de regen door het stof trok weggepoetst. Het marmer wordt opgeblonken, de bloemen keurig geschikt. Spreuken van lieve woorden op opengeslagen stenen boeken worden hardop voorgelezen. Vergeten zijn ze niet, de dierbaren van weleer. Hun graven worden omkranst met rood, purper, geel en wit. Aan het einde van de dag golft een bloemenzee van kleur hoopvol door het landschap.

Alleen in de uithoeken van het kerkhof blijft het grijs. Aan de ene rand tekenen zich de omtrekken van scheefgetrokken zerken af. Vanop foto’s in zwart-wit staren onbestemde gezichten uit het begin van de vorige eeuw. Het plastieken kaarslampje doofde hier al jaren geleden. Aan de andere kant liggen er ruwe betonnen dekstenen. Het zijn voorzienig gegraven putten die leeg wachten op een naam. Zij herinneren aan een onontkoombaar lot. ‘Wat wordt die vrije ruimte toch snel gevuld. En het kerkhof werd nog maar net uitgebreid’, merkt een veertiger stilletjes op.

Toch klinkt er aan de uitgang al eens gesmoord gelach. Familieleden, vrienden en kennissen ontmoeten elkaar en vragen elkaar hoe het gaat. In café Den Ezel en in ’t Witte Paard praten ze na. Herinneringen worden opgehaald, toekomstplannen besproken. Met bier en koffie wordt er getoost op het leven.